zijn - … vo
- zijn
- zijn (beste) tijd gehad hebben
- zijn (dag)taak volbrengen
- zijn (eigen) nest bevuilen
- zijn (eigen) zin doordrijven
- zijn aandacht versnipperen
- zijn aandacht/gedachten bepalen bij/tot iets
- zijn aandelen vasthouden
- zijn aanspraken verliezen
- zijn aantekeningen nog even doorlopen
- zijn aantekeningen uitwerken
- zijn aantekeningen/de bronnen/zijn horloge raadplegen
- zijn aantrekkelijkheid verliezen
- zijn aanwezigheid staat garant voor een gezellige avond
- zijn achternaam verried dat hij uit Friesland kwam
- zijn achterstand inhalen
- zijn activiteiten verplaatsen
- zijn adem inhouden
- zijn adhesie betuigen met
- zijn afkeuring uitspreken over
- zijn afspraak getrouw blijven
- zijn allerbeste vrienden
- zijn amandelen laten wegnemen
- zijn amandelen laten wegnemen/knippen
- zijn ambities gingen uit naar een professoraat
- zijn ambt neerleggen
- zijn ambtsperiode loopt af
- zijn amoureuze perikelen
- zijn angst wegredeneren
- zijn antwoord liet aan duidelijkheid niets te wensen over
- zijn archaïsch (aandoend) taalgebruik
- zijn argumentatie is niet weerlegbaar
- zijn argumenten kracht bijzetten
- zijn arm omzwachtelen
- zijn arm terugtrekken
- zijn arm uit de kom trekken
- zijn arm zit vol prikken van heroïne-injecties
- zijn armen werden vastgebonden
- zijn armoede deed niets af aan zijn waardigheid
- zijn arts raadplegen